In de zoektocht naar manieren om de CO2-uitstoot wereldwijd te verminderen, komt het concept van “vermeden CO2-uitstoot” steeds vaker in beeld. Bedrijven benoemen het in duurzaamheidsrapportages en het lijkt één van de speerpunten te worden van de CO2-Prestatieladder 4.0, maar wat houdt het precies in? En hoe verhoudt het zich tot het Greenhouse Gas Protocol? In dit artikel verkennen we het idee van vermeden CO2-uitstoot, hoe het past in de huidige regelgeving, en hoe bedrijven en consumenten dit concept kunnen omarmen voor een duurzamere toekomst.
Vermeden CO2-uitstoot verwijst naar het verminderen van uitstoot door veranderingen die indirect bijdragen aan lagere emissies. Je kunt hierbij denken aan:
Het betreft dus activiteiten die emissies voorkomen zonder dat ze direct binnen de controle van een bedrijf vallen. Soms wordt dit in relatie tot het GHP-protocol als een “scope 4” beschreven (een informele categorie dus). Het idee hierachter is dat vermeden emissies lastig toe te kennen zijn aan één bedrijf. De risico’s hierbij zijn dat de emissiereductie dubbel geteld wordt, of helemaal niet geteld wordt. In essentie betekent dit een uitdaging in de methodiek, terwijl samenwerking tussen verschillende organisaties in de keten essentieel is om slim te verduurzamen.
In de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) wordt het concept van vermeden CO2-uitstoot minder duidelijk benoemd. Hier ligt de nadruk op CO2-opslag en CO2-reducerende projecten, zoals gefinancierd via carbon credits (E1-7 GHG removals and GHG mitigation projects). Dit is een bredere benadering die gericht is op het creëren van CO2-reductie, maar laat minder ruimte voor de meer abstracte vermijding van CO2-uitstoot buiten de eigen bedrijfsvoering. In de context van de CO2 Prestatieladder 4.0 wordt vermeden CO2-uitstoot een belangrijk speerpunt. Het richt zich op het sturen naar de meeste positieve impact, maar de exacte richtlijnen hiervoor worden nog ontwikkeld. Het doel is om bedrijven te helpen bij het effectief verminderen van hun CO2-uitstoot en tegelijkertijd te zorgen voor een collectieve vooruitgang.
Sommigen stellen dat het nodig is om een aparte scope (scope 4) toe te voegen binnen het GHG-protocol om vermeden CO2-uitstoot te kwantificeren. Vermeden CO2 is namelijk vaak moeilijker meetbaar, abstracter en moeilijker toe te kennen dan de scope 1, 2, en 3 emissies. In de praktijk zien we dit al terug. Neem bijvoorbeeld het gescheiden inzamelen van afval: wie moet de positieve effecten hiervan claimen? Is het de producent die het afval gescheiden aanlevert, de verwerker die het opnieuw gebruikt, of de partij die het uiteindelijk weer in de productieketen integreert? Dit soort discussies ontstaan vaak omdat het lastig is om de werkelijke impact van elke stap te meten en toe te rekenen. Een vrachtwagen die begrensd wordt op maximale snelheid: is dat de producent die de begrenzing mogelijk maakt of toch de transporteur die de keuze maakt tot het begrenzen van de snelheid? Het ene leidt tot het andere en je hebt meerdere stappen nodig om tot resultaat te komen.
Als je goed kijkt naar het GHG-P scope 3 dan valt veel vermeden CO2-uitstoot al in de downstream-effecten van de waardeketen. Wanneer bijvoorbeeld een bedrijf energiezuinige producten verkoopt, heeft dit direct een positieve invloed op de scope 1 of 2 uitstoot van de afnemer. In de filosofie van het GHG-protocol gaat het in scope 3 om het reduceren van de CO2-uitstoot in de waardeketen. Een goed voorbeeld hiervan is ‘upstream’ de aankoop van duurzame materialen door een aannemer, wat leidt tot een grotere productie van deze materialen en een vermindering van de productie van minder duurzame alternatieven. Evenzo kan een consument door duurzame keuzes te maken, zoals het kopen van hoogwaardige kleding, een enorme invloed uitoefenen op de productieketen van kleding. Zonder afnemers van hoogwaardig gerecycled kunststof geen verwerkende industrie.
Praktische voorbeelden kunnen helpen om een beter beeld te krijgen van vermeden CO2 emissies. Een belangrijk voorbeeld is hoe een bedrijf duurzamere alternatieve kan bieden door samen te werken met klanten. Zo kon een klant van ons (een verpakkingsproducent) tot wel 30% Co2-uitstoot verminderen in de inkoop en verwerking door geen gemetalliseerd papier meer te gebruiken. Een ander voorbeeld is de samenwerking tussen een kunststofproducent en een afvalverwerker die gerecycled kunststof gebruikt om de impact van virgin materialen te verminderen. Door direct te redeneren vanuit een duurzamer eindproduct of dienst krijgt de gehele waardeketen ruimte om hier duurzaamheidsvoordeel uit te halen voor hun eigen proces. Life Cycle Analyses (LCA’s) kunnen daarin een goed richtinggevend instrument zijn, omdat hiermee vaak verder ingezoomd wordt op het gehele bedrijfsproces rondom één product of productgroep. Neem ze overigens niet te letterlijk, dat leidt weer tot dogmatische keuzes door het snapshot-effect van LCA’s. Daarover in een vervolg artikel meer.
Hoewel de ideeën rondom vermeden CO2-uitstoot logisch lijken, stuiten we in de praktijk vaak op economische en systeemtechnische barrières. Onze huidige consumptiecultuur en daarmee onze economie is gericht op maximaliseren, wat veelal tegen duurzame keuzes ingaat. Neem bijvoorbeeld de verschuiving van de eenvoudige fiets naar een elektrische, met een hogere CO2-uitstoot in de productie en een kortere levensduur. Het is juist op deze plekken in de productlevenscyclus waar enorme kansen liggen voor CO2-reductie. Er is een groeiende behoefte aan economische modellen die de langere levensduur van producten weer aantrekkelijker maken. Dit vereist slimme wet- en regelgeving (met de WPM als een minder slim voorbeeld) en heroverweging van de manier waarop we financiële waarde toekennen aan producten en diensten. Dit is uiteraard complex en vergt tijd. Niettemin, we hebben genoeg kansen om in overleg met ketenpartners tot een serieuze versnelling te komen.
De aanpak van vermeden CO2-uitstoot biedt enorme kansen voor bedrijven en consumenten om hun impact te verkleinen. Kijk daarbij zo vrij mogelijk zonder direct in de modellen vast te gaan zitten waar nu welke besparing hoort.
Door samen te werken met ketenpartners, duurzamere alternatieven te zoeken en slimme keuzes te maken, kunnen we grote CO2-besparingen realiseren. Het draait niet altijd om de juiste vakjes in te vullen of een gedetailleerde berekening te maken. Het draait om de bredere aanpak van CO2-reductie die voor iedereen voordelen oplevert. Het motto “we kunnen meer met minder” is hierbij het uitgangspunt voor een duurzamere toekomst.